Kaapverdië was onbewoond toen in 1460 de Portugezen de eilanden bereikten en deel maakten van het Portugese rijk. Zij vestigden zich in 1462 in Santiago en in 1587 werd de eilandengroep een Portugese kolonie.
Het eiland Santiago werd rond 1460 ontdekt door Antonio da Noli, die vervolgens van 1462 tot 1496 kapitein was van het garnizoen in het door hem gestichte Ribeira Grande (Cidade Velha), de eerste Europese nederzetting in de tropen.
De eilanden vormden vanwege de gunstige geografische ligging tussen Europa, Afrika en Amerika onder andere een belangrijke locatie voor de slavenhandel.
De bevolking van Kaapverdië is dan ook ontstaan uit een mix van Portugese kolonisten en Afrikaanse slaven.
Schepen op weg vanuit Europa naar alle windstreken die hier afmeerden sloegen water, gevogelte en fruit in. In ruil gaven de zeevaarders aan de Kaapverdiërs meestal rookartikelen zoals pijpen, tabak maar ook kleding.
Dit blijkt uit de reisverhalen van de Mechelse reiziger Jean Francois Michel. Zijn kronieken zijn een ontzettend belangrijke bron in verband met de geschiedenis van dit land. Hij was in 1752 op doorvaart naar China en verbleef 11 dagen in Kaapverdië.
Ook de Britse piraat Woodes Rogers berichtte uitgebreid over de staat van het land in het begin van de 18e eeuw.
Op 5 juli 1975 werd Kaapverdië uiteindelijk onafhankelijk van Portugal.
Amílcar Cabral speelde een belangrijke rol in de vrijheidsstrijd van Kaapverdië.
De socialist Aristides Pereira werd de eerste president. Hij werd nog tweemaal herkozen voordat het land in 1990 een meerpartijenstelsel kreeg. Pereira werd opgevolgd door democraat Antonio Monteiro Mascarenhas, die op zijn beurt in 2001 werd opgevolgd door Pedro Pires.
Vanaf 9 september 2011 tot heden is Jorge Carlos Fonseca de president van Kaapverdië.
Ribeira Grande de Santiago (Cidade Velha) staat tegenwoordig op de werelderfgoedlijst van de UNESCO